De uitgelaten spanning vóór kerstavond die door de winkel zinderde zou geen uren meer duren. Toch sloten aan zes lange rijen nog steeds mensen aan. Aan de kop van elke rij waren daar de kassa’s met de caissières, die vaardig en met de onverzettelijkheid van een verkeersagent het fileleed probeerden te verzachten.

Voor mij in de rij stond een dame met kort, piekend grijswit haar. In haar levensfase leek zij de stap van aspirant naar ervaren senior moeiteloos te hebben gezet. Je zag het aan haar smaakvolle verschijning, de zwarte mantel, de dieprode rok en de hoge, zwarte laarzen. De aandacht die zij van de klanten kreeg incasseerde zij innemend en met ervaring, een vorstin op de loper.

Om redenen die ik niet precies kan verklaren belandde ik pal achter haar in de rij. Toen zij de hals naar links draaide herkende ik haar. Het was de dame die vroeger regelmatig een vriendin van mij aandeed, die bij wijze van bijverdienste met schaar en kam bedreven het kapsel van mensen uit haar omgeving fatsoeneerde. Mij herkende ze niet, omdat ik in die tijd mijn coupe nog ravenzwart droeg, want een mens mag tijdens zijn leven fouten maken.

“Zó fijn, kerstavond”, verzuchtte ze tegen de man in de rij naast haar, die ze leek ter herkennen. “We hebben een mooie boom dit jaar. Geen kunst hoor, echt. Blauw is hij maar als je goed kijkt soms ook weer groen, eh”, en hier pauzeerde ze haar verhaal om naar het plafond te turen, of daar misschien de woorden zweefden waarnaar ze op zoek was, “blauwgroen ja en dan in alle kleuren. Prachtig hoor maar je moet het willen zien hé.” De man wilde het best, zien, maar wist zich verder geen raad met de ontboezeming. “Overdag gaat hij alle kanten op qua kleuren, onze boom“, ging ze verder. “Onze Toon ziet er natuurlijk weer niks van. Die hééft het gewoon niet, met kleuren.”

Op dat moment gooide beweging roet in onze rij. De sliert mensen vóór ons veranderde lenig van vorm en de caissière verscheen in zicht, een vlotte jongedame die met haar roodgroen geblokte hoofddoek onbaatzuchtig bijdroeg aan de winkelambiance. “Dus ik ben benieuwd, dadelijk thuis. Lichtgroen, donkerblauw, alles, en…”

Hier stokte ze weer. “Maar zeg vent”, zei ze nu, ineens niet meer innemend maar kordaat alsof daar op de valreep het beste idee van het jaar moest worden uitgevoerd, met een stem die nooit nee had geduld, “weet je wat, ik kom gezellig bij jou in de rij.” De man wist niet hoe hij het had, verrast als hij was door deze plotwending.

Heel lang duurde de cliffhanger niet. Na onhandig laveerwerk met een bokkig karretje dat zich maar niet wilde laten temmen zei ze met een laatste ferme ruk en zonder gêne, een gevoel wat ze niet kende, nooit had geleerd ook tijdens een lang en oppervlakkig huwelijk met haar Toon, die nimmer bij machte was geweest haar een spiegel voor te houden, al was het maar om te zeggen dat er heus mooiere kleurencombinaties bestonden dan lichtgroen en donkerblauw zoals er op de wereld ook mooiere mensencombinaties mogelijk waren dan die tussen hen beiden, zodat ook de mensen om haar heen het konden horen: “Die met dat hoofddoekje, dáár ga ik niet bij in de rij.”

De gêne die wij voelden bij zoveel stupiditeit en kortzichtigheid was collectief. Maar de steun die wij van elkaar ervoeren voelde tegelijkertijd ook warm en bracht energie. Een fijner begin van kerst hadden wij niet kunnen wensen. Vanaf deze kerst zouden wij voortaan alles beter gaan doen.

Foto: Ruby Doan – Unsplash