
In mijn jeugd was het mij gegeven om twee zwemdiploma’s te behalen, A en B. C had dit doorsneersultaat kunnen polijsten, maar op de een of andere manier bleef dit diploma onbereikbaar. Juist mijn fenomenale rugcrawl zorgde ervoor dat ik tijdens het examen het zicht op C verloor, als het schip, ware ik bij stormkracht 8 op volle zee overboord geslagen.
Belangrijke lessen hadden A en B mij geleerd. Zwemmen natuurlijk, maar vooral dat meegaan met de stroom het leven prettiger maakt. De zwemles trok mij niet, maar door niet aldoor met verdrinken bezig te zijn, werd de les alsnog aangenaam.
Op een woensdagochtend, veertig jaar na zwemexamen B, kwam mijn les weer van pas. Dat gebeurde in het Kruidvat, een winkel die ik mijd. Ik vind het er te vol, te rood, mij knipogen teveel uitroeptekens tegemoet en de directie verplicht het personeel naamplaatjes te dragen waarop ‘Verkoopmedewerkster’ staat terwijl ik veel liever Farah lees, of Yasmine, Noor of Norah.
Vóór mij ging een man naar binnen. Meer van het atletische type, ouder en goed geconserveerd. Mooi lichtblauw Adidas-trainingspak met daaronder korenblauwe, met geel afgebiesde sneakers. Dat klopte allemaal prima. En het mooiste: herkende ik hem niet van zwemexamen C, veertig jaar geleden?
Tandenstokers moest ik. Mijn atleet twijfelde en stevende met vaste tred richting het meisje in gang twee. De nonchalance waarmee zijn sneakers hem over de drempel hadden geholpen hielpen hem nu ook prima toen hij haar opvallend terloops vroeg of zij kon helpen. Maar toen hij daarna, zonder het antwoord af te wachten, patsboem in de hete brij duikend vroeg waar de diarreeremmers lagen, ontstonden barstjes in zijn pokerface. “Oei”, zei het oprecht geschrokken meisje, “dan loop ik meteen met u mee”, alsof het daar rechtstreeks uit zijn broekspijpen op de vloer sijpelde. En onder een gekreund “Fijn” liep hij mee, als de tandartspatiënt naar de behandelstoel vanwege te lang onachtzaam poetsen, een tandenstoker als digestief pertinent negerend.
Dat mijn dappere waterrat het niet ging redden zag ik toen wij aan de kassa stonden. De atleet had mijn zwemleservaring destijds duidelijk niet ondergaan, ging niet mee met de stroom en zou spoedig ten onder gaan.
“Deze diarreeremmers voor u mijnheer?”, begon het meisje aan de kassa plichtmatig de zwemles. Een timide knikje volgde. Haar volgende vraag, of hij misschien nog iets wilde weten over het gebruik ervan, deed hem verder afzinken. Over was het nog niet, toen bleek dat de scanner de barcode weigerde. Op haar verbaasde “Hé, wat vreemd, hij pakt hem niet” bleef het stil. En toen het meisje tenslotte in al haar onbevangenheid met het doosje naar haar collega wapperde, twee gangen verderop, en over de hoofden van de klanten riep: “Robin, kun jij zo’n doosje diarreeremmers pakken?”, capituleerde de man. Onder een laatste “Maar ze zijn niet voor mij hoor” ging hij definitief kopje onder.
En ik, ik crawlde ruggelings mee in de maalstroom die het Kruidvat in een leven kan veroorzaken. En al wat ik kon bedenken was: ‘Kijk, Robin, dá’s nou eens een leuke naam, daar moesten ze bij het Kruidvat iets mee doen.’
Foto: Jyotirmoy Gupta – Unsplash