Deze dagen ben ik werkzaam in het prachtige gebouw van de Dela aan de Oude Stadsgracht. In dat gebouw zitten verschillende bedrijven. Een van die bedrijven helpen wij met ons dreamteam aan mooie verhalen.
’t Is heerlijk bij de Dela. Er hangt een fijne atmosfeer. Je voelt je geborgen. Je weet dat, mocht het misgaan in het aardse leven, je in dit gebouw een stapje voor hebt op de lui beneden op straatniveau.
Ik kan het niet bewijzen maar ik voel dat ze bij de Dela een onzichtbaar draadje naar het hemelse openhouden. Er is een rechtstreeks lijntje met de hemelpoort, glasvezel allang voorbij, voor als het echt nodig is. Hoe behaaglijk dat voelt.
Alles wijst in die richting.
Ik werk op de vierde, maar vorige week belandde ik ’s ochtends met de lift per ongeluk op de bovenste. Spijtig genoeg had ik me vergist in het knopje. Althans dat dacht ik. Maar was het wel toeval? In de hemelse cocon van Dela kom je al snel tot de conclusie dat toeval niet bestaat. Het is allemaal al bedacht, niets meer aan te doen jongens.
Toen de liftdeuren openschoven, stond daar uitgeklapt een hoge huishoudtrap, klaar voor gebruik. Niet zo’n kleintje hoor. Een professionele was het, tien treden hoog. Zo een waarmee het allerhoogste niveau een peulenschil wordt.
Wat ik nog meer zag: twee in blauwe overalls gestoken werklui, bezig met de trap. De technische dienst. Die wilden het óók weten. De trap stond precies onder de plek waar een plafondplaat vakkundig was weggehaald. Een van de werklui stond op de trap, zijn hoofd verdwenen in de opening.
En ineens werd het mij duidelijk: daar werd mij een blik gegund op de hemelpoort.
“Ik zie hier niks!”, zei het door de hemelpoort gestoken hoofd tegen zijn collega. “Kom dan maar weer naar beneden”, adviseerde die met lichte teleurstelling in zijn stem. Waarop de liftdeuren dichtschoven en mijn reis naar het aardse leven weer begon.
Ik mag hopen dat ik de eerste jaren nog niet aan hemelen toekom. Er is daar maar weinig, vermoed ik. Niks, eigenlijk.