Eigen werk

Orale sentimenten

By 14 augustus 2013juni 29th, 2020No Comments

Orale sentimenten - Shoc! door Ronald FrenckenEindelijk weer eens een foto van een ouderwetse tandartsstoel, laatst in onze krant. Zal tijd worden ook. Een vooroorlogs model was het, nog met vastbindriemen voor je armen en benen. Voor als het serieus zeer ging doen. Een verdoving in die tijd? Neem maar een borrel mijnheer. Of twee, want pijn doen gáát het. 

Nee, dan tegenwoordig. Pijn kennen we niet meer, bij de tandarts. Die deelt verdovingen uit als een heilsoldaat erwtensoep. Angst voor de tandarts? Kennen we niet meer. De mond van de Nederlander is inmiddels verworden tot een cosmetische vrijhaven van infrastructurele ijver waar bruggen, vullingen, beugels, kronen, stiften en implantaten wedijveren om de beste plek, en waarin een ieder met een bovengemiddelde belangstelling in andermans mondholte naar hartenlust mag boren, trekken, spuiten, schaven, porren en prutsen. Alles verdoofd natuurlijk. Ik houd daar niet van.

De Duitsers, die hadden gebitsverzorging goed onder Kontrolle. Dat wist je toch hé, dat het fenomeen mondverzorging afstamt van de Germanen? ‘Der Maulhenker’, zo noemden ze de tandarts in die fraaie pioniersjaren. Later, toen deze vakman op last van de politiek zijn methoden bijstellen moest en omgekeerd evenredig het aantal gaatjes in de Duitse mond toenam, werd het Zahnarzt. Toen de Duitsers soft werden zijn wij ingesprongen. Niks geen Henker; wij polderden gelijk door naar tandarts.

Het moet gezegd: in het begin ging het nog. Als wij vroeger naar de tandarts moesten, dan was er pas reden tot paniek. Maanden tevoren had je al slapeloze nachten. En zo hoorde het ook. Gaatjes, die hadden we niet. We poetsten dat ons leven ervan afhing. En in zekere zin wás dat ook zo. En hadden we gaatjes, dan bad je dat de tandarts ze niet zag. Want we hadden een kans: tandartsen waren in die tijd bijziend. En ze hadden nog geen röntgen: gaatjes konden nog onzichtbaar zijn. Dáár gokten we op in onze radeloosheid! Kalend waren ze ook, de tandartsen van toen. Ze dronken meer dan matig en hadden vaak roos op de schouders van een groezelige witte jas. Waarop soms nog een onheilspellende vlek zat van een vorig slachtoffer: “Sorry mevrouw, de boor schoot uit. Moet u ook maar stilliggen.” Die vlek ging er dus nooit meer uit, zelfs in de kookwas niet. Aan het aantal vlekken kon je zien wie de beste tandarts was. Een subtiel systeem van rangen en standen was het, als in het leger. In die tijd zorgde je wel dat er niet geboord hoefde te worden.

Maar natuurlijk kwam aan die vette tijden een eind. Waar zijn dubbelwandige achterkamer in de beginjaren nog het domein was van botte boortjes en tandeloze tangen, uitgeprobeerd op nietsvermoedende kinderen die in het allerbelangrijkste halfuur van hun opvoeding leerden dat er met je gebit noch met de tandarts te sollen viel, en waar moeder vriendelijk werd verzocht in het wachtkamertje de Margriet te lezen, vaak te vies om aan te pakken maar ook dat was niet erg want zij wist dat haar kind daarbinnen een belangrijke les onderging, tot de behandeling klaar was en het kind terugkwam en en passant had ervaren dat er – o glorie – toch grenzen aan angst en pijn bleken te zijn, kwam het vakmanschap van de tandarts onder druk te staan. Tussen tandarts en patiënt trad détente in. Verdovingen werden uitgevonden, naalden werden dunner, de apparatuur verbeterde en de tandarts kreeg behalve een vaste hand ook chirurgische handschoenen, een mondkapje en zelfs een mondhygiëniste. Naar de tandarts gaan stelde al snel niet veel méér voor dan je auto naar de wasstraat rijden, zomergoed halen voor in de tuin of een nieuw, beter poesje bestellen op internet: de tandarts was de gewoonste zaak van de wereld geworden.

Mijn orale sentimenten spelen op. Ik mag graag terugdenken aan de tijd dat de tandarts nog iets voorstelde. De tijd dat je al slikken moest als je zelfs maar voorbij de tandartspraktijk fietste. De tijd dat kunstgebitten nog hip waren. De allerbeste motivatie om goed te poetsen, een fraaie zonder verdoving uitgevoerde wortelkanaalbehandeling, zoals Dustin Hoffman in Marathon Man maar dan veel beter, is fictie geworden, ontsproten aan een weemoedig brein dat net als ik terugverlangt naar tijden van weleer. De angst van voorheen, het mooie plaagspelletje tussen de tandarts en zijn patiënt, dreigen met een roestig boortje, de lamp net iets te lang in je gezicht laten schijnen, een fronsje maken bij de eerste aanblik van je gebit, terloops onheilspellend P2 of K3 sissen tegen de assistente, die tijd is definitief voorbij. Te snel vind ik. Dat stemt mij somber. Waarom zou je nog poetsen tegenwoordig? De tandartspraktijk is verworden tot een stemmig bolwerk van rust waar tandartsen, assistentes, mondhygiënistes en receptionistes opgewekt hun ding doen, waar de tandarts voor iedere cliënt – op het zeggen van patiënt moet een euro in de personeelspot – een opbeurend woordje over heeft en waar elk spoortje angst resoluut de deur wordt gewezen. Pijn? Dat woord komt in des tandarts’ dictionaire niet meer voor. Wist je trouwens dat de Nederlander in zijn mond voor gemiddeld 48.000 euro aan cosmetiek meedraagt? Ja? Oh. En weet je trouwens wat ik van de week nog las, ergens? Dat de meeste vrouwen van tandartsen een Porsche rijden. Daar moesten ook maar eens Kamervragen over worden gesteld.

Het is 1980 als ik als veertienjarig jongetje in de stoel zit. Controle. Met zijn drieën zijn wij, de tandarts, de assistente en ik, gezellig met mijn glazuur bezig. Met het haakje krassen, spannend: wachten op het eerste schokje, niet pijnlijk maar toch indringend aanwezig. Het zal zijn als de tandarts, ik weet niet, een tandplakje, een draadje slijm, een groen kikkertje of een moedig sesamzaadje bespeurt in mijn mond. Misschien is het licht niet optimaal of werpt de tandarts zelf zijn schaduw over mijn mond vooruit. In elk geval is beter zicht geboden en moet de zuigslang er aan te pas komen, het attribuut waarvoor de assistente verantwoording draagt. Ik weet niet wat ik hoor en een kleur komt opzetten als ik de tandarts resoluut de order hoor doorgeven: ‘’En nu zuigen.‘’ In mijn herinnering zegt hij er ook nog verdomme achteraan, maar dat zou zomaar op geschiedvervalsing kunnen uitdraaien. Daar waag ik me niet aan. De assistente? Die keek niet op of om. Ook dat mooie spel was toen arbotechnisch allang getackeld.

Orale sentimenten – Ronald Frencken