Eigen werk

De buren

By 17 januari 2012juni 29th, 2020No Comments

Kan niet zeggen dat ik erg flauw ben als het op weggooien aankomt. Eenmaal een jaar niet bekeken, gebruikt of gedragen gaan mijn mooiste spullen zonder pardon de deur uit. Souvenirs, met zorg gekozen en met liefde gegeven of eigenhandig meegetorst van mijn verre, verre reizen verdwijnen zonder de minste slik hup in de grijze bak. Vaak zelfs, ik zeg het eerlijk, de man van de kringloop ten spijt. Net als bij een pleister: niet pulken maar rats eraf. Met weggooien ben ik heus niet flauw.

Tot nu, in elk geval. In een moment van zelfreflectie kwam ik vorige week tot de conclusie dat mijn antimaterie zich toch niet toespitst op al het stoffelijke om mij heen. Er zijn zaken die ik maar niet weggegooid krijg: mijn onderbroeken. Slijt, vervanging of desinteresse ten spijt bewaar ik verouderd textiel dat nooit in mijn grijze bak zal belanden. Is die kleinburgerlijkheid mijn schuld? Nee, gelukkig niet. Het ligt namelijk aan mijn opvoeding dat ik van mijn oude onderbroeken geen afstand kan doen, zelfs al komen er nieuwe voor in de plaats. Paradoxaal genoeg ligt de schuld dus geheel bij mijn ouders. Want het kan natuurlijk nooit de bedoeling van mijn moeder zijn geweest dat haar zoon al die oude versleten slips niet alleen bewaart, maar onder zijn hippe kleren nog dráágt ook!

Mijn conclusie volgde op een week die begon met het drogen van mijn onderbroeken. Daar houd ik van, op maandagavond een wasje draaien en dan lekker ophangen. Op dinsdagavond bleken mijn directoires droog. Nu is het meestal zo dat ik het opvouwen van mijn was een weekje of wat uitstel. Vreemd genoeg (voorzienigheid?) besloot ik mijn onderbroeken dit keer meteen na droging op te vouwen. Om vervolgens in minimaal vier onderbroeken verontrustende scheuren, gaten en gevallen van lubber te ontdekken. Laten repareren leek mij niet meer aan de orde. Daarbij: mijn moeder ziet mij aankomen. Nee, mijn conclusie was duidelijk: mijn vier slips waren total loss.

Mijn te volgen strategie bepaalde ik binnen een nanoseconde. A: er moesten op korte termijn vier nieuwe slips komen, moderne, en in de aanbieding. En B: mijn versleten ondergoed moest worden weggegooid. Maar first things first: nieuwe slips. De jacht was nog niet geopend of ik had al beet. Op de tweede etage bij de V&D vond ik vier fonkelnieuwe exemplaren, elk separaat verpakt in een soort doorzichtig koffertje en voorzien van een fraaie feloranje sticker: nú voor negen euro. Werkelijk mooie broekjes: coolzwart, racy wit, seventies blauw en kung fu rood. Elk voorzien van een fraai dessin c.q. opdruk en/of striping. Katoen met elastaan dus dan weet u het wel. Maatje drie, korte pijpjes, scherp gesneden en een mooie elastieken band. U zou mij er eens in moeten zien. Afijn.

Als de generaal die de overwinning proeft ging ik thuis voor de genadestoot: het weggooien van het versleten goed. En hier begon zich de vicieuze cirkel der kleinburgerlijkheid te wreken. Want waarom zou ik volkomen schone slips weggooien die voor één keer nog prima dienst konden doen? Geen mens die het immers ziet. Kijk, als ze nu vuil waren dan was het een ander verhaal. Maar het zijn zo’n lekkere knusse. En zo spiegelde ik mezelf naar een laatste draagronde. Het resultaat was dat er vier dagen later vier oude schandalen in de wasmand een lange neus lagen te trekken naar vier popelend hete slips die als reservespelers gevouwen op de plank lagen te trappelen van ongeduld.

Het is heus niet zo dat ik geen afstand WIL nemen van mijn oude directoires. Heus, met weggooien ben ik niet flauw. Maar sleetse, doch schone slips verdienen toch een laatste ronde? Trouwens, het probleem is niet de kleinburgerlijke gedachte van de comfortabel opgevoede veertiger die zich te goed voelt om versleten slips een laatste draagronde te gunnen. Het is gewoon het simpele feit dat hij het niet over zijn hart kan verkrijgen om vuil ondergoed pardoes in de kliko te gooien. Dat kán gewoon niet. De buren.

De buren – Ronald Frencken